Links Frank, rechts Janine. (Lucienne van Leien, maker dubbelportret)
Links Frank, rechts Janine. (Lucienne van Leien, maker dubbelportret)

Uit de kast: Frank/Janine

Een transgender die de kast uit is, heeft zich voortdurend te verantwoorden en in de loop der jaren heb ik een repertoire opgebouwd. Wat men er in stopt, krijgt men ook terug; wie brutaalweg mijn borsten betast, grijp ik bij de ballen, besmuikte toespelingen worden beantwoord met platitudes. Behalve werkgevers en andere door het gezag boven mij gestelden. Zo was er hier een bestuurder die meende op te kunnen dragen mijn nagellak te verwijderen omdat ik een bijstandsuitkering ontvang. Bovenop het antidiscriminatie-artikel 1 van de grondwet kreeg die ook het adres van de commissie gelijke behandeling.
.
In een vorig leven was ik opbouwwerker, werkte heel hard en probeerde het goed te doen. Argwanende bewoners had ik ervan te overtuigen dat ambtenaren en politici te vertrouwen waren, daar werd ik voor betaald. Nadat ik me weer eens voor het karretje had laten spannen en daarbij vies van achteren onderuit werd gehaald wilde ik, in briesende woede, een ambtenaar gaan verbouwen. Ter voorkoming van een arbeidsconflict bedacht ik beter drie dagen rust te nemen, het werden drie maanden, klassieke burn-out was de diagnose. Plenty tijd om na te denken.

Ik ontdekte dat mijn ethos me in de weg zat; belofte maakt schuld, door riemen en ruiten en zo. Ik benoemde dat als typisch machogedrag en bedacht om mijn vrouwelijke kanten wat meer aan te spreken. Dan reageer je immers empathisch in plaats voor elke oplossing een probleem te bedenken. Toen de geraniums, waarachter ik me verscholen had, minder zwart werden, boekte ik een vakantie; met 9 volslagen onbekenden een zeilcruise op de Mediterranee.
Tweede weekend passagieren en weinig bagage betekende dat de meiden benedendeks garderobe gingen wisselen. Splotskaps stond ik mee te tutten en zag mezelf later als gogo-girl, dansend op de bar van de openlucht-disco. Voelde goed, ook de aandacht van de kerels. Ik raakte in verwarring maar had genoeg aan mijn kop, besloot mezelf zacht te houden en alles over me heen te laten komen. Het werd een ontdekkingsreis in mezelf en de wereld met nieuwe ogen. Vragen stormden op me af; meteen voor de volle verbouwing? En voortaan op jongens? Eigenlijk voelde het helemaal niet zo anders. Ik ging in mijn geschiedenis graven; elk kind loopt toch op de hoge hakken van z’n moeder? Lag de sleutel in mijn puberteit, zo’n (b)engeltje waar je twee keer naar moet kijken; jongen/meisje?

Mannen zijn ook ijdel maar ze uiten dat op een verknipte manier, ze hebben hun image ragfijn bepaald maar lopen rond met een air alsof er toevallig wat uit de klerenkast aan ze is blijven hangen. Vrouwen mogen pronken en de collectie laat expressie toe. Mannenkleren zijn saai. Ik laat zien dat ik mooi wil wezen.
Potenrammen is, in mijn waarneming, een overtrokken gevaar. Ik heb me er telkens verbaal, uit kunnen redden. Op die ene keer na toen ze me de Wetering in flikkerden onder de uitroep ‘zo doen we dat hier met pedo’s’. Ik besloot het er niet bij te laten zitten maar kwam niet ver. Op het gemeentelijk meldpunt discriminatie vonden ze het heel erg maar toen de gesloten christelijke cultuur als voedingsbodem geopperd werd, sprong de ambtenaar op als een bosje vlooien ‘dat zou pas discriminatie zijn’ vond ze.

Toch is de sfeer hier broeierig. Ik stond op een zondag te posten bij een kerk waarvan de dominee die week in de krant verkondigd had dat homofilie een ziekte is waarvoor gebeden dient te worden toen een blonde bink steeds dichter bij me kwam staan. Hij had homo’s als beste vrienden, zei hij. En ik dacht ‘probeer je me nou te versieren?’

Je mag het wel zijn maar je mag het niet doen, is ook zo’n bijzondere opvatting. We telden zo’n dertig dominee’s van dit eiland die een geruchtmakende ‘Nashville-verklaring’ met die strekking ondertekenden.

Voor mij aanleiding om rond te vragen over het gedachtegoed. Wonderlijke ideeën gaan rond, iemand die homofilie accepteert als natuurlijk aangeboren eigenschap kan in dezelfde ademtocht verklaren dat twee mensen van gelijk geslacht elkaar geen eeuwige trouw kunnen beloven. Vreemd vind ik dat, rood haar krijg je ook mee maar trouwen mag dan wel?

Waar je medestanders zijn weet je nooit. Zo was de eilandelijke fusie destijds aanleiding voor mijn politieke club om me te wippen uit het bestuur ‘wegens gebrek aan representativiteit’. Met vriendelijke vasthoudendheid verweer ik me en intussen voel ik me geaccepteerd.

Een SGP-raadslid heeft het fijnzinnig gevoel hoe ik mijn dubbele naam wens te dragen en met een CU-raadslid deel ik mijn kledingsmaak. Ik kom haar wel eens tegen bij de kringloop, op jacht naar de afleggertjes van de burgemeester.

Graag doe ik het niet maar denken doe ik toch het liefste zelf, ik heb er een hekel aan als anderen dat voor mij doen.
Over mijn werkstad Rotterdam gaan ook van die rare ideeën. Ontroerend was het gesprek met een geïnteresseerde mevrouw, nog nooit de kans gehad om live met ‘zo iemand’ te spreken. Na al haar vragen verzuchtte ze: ‘…lijkt op al die vragen over mijn hoofddoek. Dan weet ik de antwoorden ook niet, voelt gewoon zo’.
Schets ik u een treurig bestaan? Ik hoop het niet. Met een dubbele identiteit en een dubbele klerenkast leef ik me ten volle uit.